Ruimtelijk inspiratiedocument voor realisatie windprojecten (handreiking wind)

Ruimtelijk inspiratiedocument voor realisatie windprojecten (handreiking wind)

Uitwerking en uitvoering van de RES-plannen raakt direct aan de verantwoordelijkheid van de provincie om met haar ruimtelijk beleid sturing te geven. Sturing die gericht is op het realiseren van de energieambitie en realisatie van windprojecten met ruimtelijke kwaliteit.
Het provinciale ruimtelijke beleid kent 3 centrale vragen: ‘of’, ‘waar’ en ‘hoe’. De ‘of’-vraag is beantwoord, o.a. in de RES-sen: ja, wij kiezen voor windenergie in Overijssel. De ‘waar’-vraag wordt op hoofdlijnen beantwoord in de (in ontwikkeling zijnde) Omgevingsvisie, met de windladder, en uitgewerkt in zoekgebieden binnen de RES-sen. Deze handreiking wind richt zich vervolgens op de ‘hoe’-vraag: hoe kom ik tot projecten met kwaliteit?
Net als de handreiking zonnevelden bevat deze handreiking geen nieuw beleid. Het is een hulpmiddel bij het goed vormgeven van windenergieprojecten. Daarmee bouwt de handreiking voort op de Omgevingsvisie, provinciale kwaliteitsambities, de catalogus gebiedskenmerken, de windladder en de ontwerpprincipes in de vastgestelde RES-sen. De handreiking bevat vooral verhalen en illustraties die het gesprek over goede opstellingen voedt.

1. Grote, efficiënte clusters van molens nabij energie-infrastructuur, zo mogelijk in combinatie met zonnevelden en met andere opgaven. Energielandschappen en windbossen zijn hier voorbeelden van.
2. Projecten van meerdere molens nabij gebruikers, op bedrijventerreinen (windbakens) en gebundeld langs infrastructuur.
3. Interferentie tussen windlocaties voorkomen door afstand te houden tussen locaties en rekening te houden met doorgroei van locaties na 2030.
4. Projecten dienen qua schaal en opstelling aan te sluiten bij de landschappelijke karakteristieken ter plaatse.
5. Solitaire molens, zoals dorpsmolens, kunnen daar waar clusters en gebundelde opstellingen niet mogelijk of wenselijk zijn, bijdragen aan de lokale duurzame energievoorziening.

In opdracht van Provincie Overijssel
Werkteam: Bart Beukema, Tim de Weerd
Jaar: 2022

1. Grote, efficiënte clusters
Organiseer de ruimte met windenergie vanuit duidelijke en efficiënte aanwezigheid van windenergie en gebieden zonder windenergie en maak overtuigende (bovenregionale) windlandschappen
2. Projecten bundelen
Energieas (bijvoorbeeld meerdere kleinere clusters gekoppeld aan bedrijventerreinen langs een belangrijke verkeersverbinding tussen steden en dorpen)
3. Interferentie tussen windlocaties voorkomen
Maak heldere keuzes: windturbines of windparken in het landschap staan niet op zichzelf, maar verhouden zich tot andere windparken in het landschap. Beoordeel de waar-vraag op landschapsniveau in samenhang met andere windparken. Zet windturbines bij elkaar zodat er 1 opstelling ontstaat of zet clusters, lijnen, solitairen zo ver uit elkaar dat er geen interferentie ontstaat.
4. Aansluiten bij de landschappelijke karakteristieken ter plaatse (en versterken)
Windprojecten kunnen een impuls geven aan landschapsinrichting door hiervoor middelen te genereren en de planvorming te stimuleren.
5. Bijdragen aan de lokale duurzame energievoorziening
Met dorpsmolens kunnen bewoners verantwoordelijkheid nemen voor de eigen energievoorziening. En, met een molen die van afstand zichtbaar is, markeren die hier eigen stroom wordt opgewekt. Lokaal initiatief en eigenaarschap draagt bij aan versterking van de eigen streek-identiteit.
(Afbeelding uit: Ruimtelijke Concepten voor Zonnevelden en Windturbines, Energie-Opwekking in de Landschappen van Overijssel, H+N+S Landschapsarchitecten, 10 april 2019)
Aandachtspunten voor plaatsing erfmolens
Erfmolens zijn kleine molens die onlosmakelijk aan het erf zijn verbonden. Omdat de opgewekte stroom hier direct gebruikt wordt en omdat ze ruimtelijk met het erf verbonden zijn, zijn ze passend wanneer ze direct aan het erf staan en onderdeel zijn van het ensemble/silhouet van het erf.

Kleine erfmolen
– ga uit van een ashoogte tot ca. 15m – 25m, deze hoogte is vergelijkbaar met die van bomen en landschappelijk eenvoudig inpasbaar
– evenwichtige verhouding tussen masthoogte en rotordiameter, richtlijn 1 op 1
– sterke voorkeur voor ‘driewiekers’, deze turbines ogen meest neutraal en worden als ‘rustiger’ ervaren
– kleur van turbine en voorzieningen t.b.v. de turbine moet passen bij het landschap
– geen hekken rondom, reclame of belettering op de turbine
Zie de erfmolen als onderdeel van of in relatie met het (bestaande) ensemble van bebouwing en beplanting
– geplaatst binnen de visuele begrenzing van het erfensemble (zo min mogelijk verrommeling van het landschap door aan te sluiten bij bestaande bebouwing)
– kleine turbines worden per definitie achter of wanneer de context dit toestaat naast het erf geplaatst, nooit voor of aan de weg (altijd op een ondergeschikte positie t.o.v. representatieve voorzijde van het bouwvlak
Behoud afstand van historisch of landschappelijk waardevolle structuren of elementen, bijvoorbeeld een karakteristiek hoogteverschil (stuwwal, kamp, es)
houd met de plaatsing van erfmolens rekening met aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waardevolle elementen en structuren (bijvoorbeeld een karakteristieke steilrand van een es, stuwwal, beek, monumentale bebouwing, doorzichten) en plaats erfmolens op voldoende afstand zodat geen afbreuk aan aanwezige kwaliteiten wordt gedaan
Draag zorg voor een (groene) inpassing van de erfmolens op het bouwvlak
houd de bestaande erfbeplanting zoveel mogelijk intact compenseer verwijderde beplanting lagere beplanting kan gebruikt worden om de erfmolen onderdeel te maken van het erfensemble herstel van verwaarloosde landschappelijke elementen kan ook compensatie zijn, bijvoorbeeld herstel van een singel, ook als die niet direct in het blikveld van een erfmolen staat